Onlangs speelde ik, als partner in een
doublette, weer eens een partij samen met mijn allerbeste vriend Jan.
Onwillekeurig moest ik al direct bij aanvang denken aan het zinnetje
'Er zat een honing op mijn bij'. Een zinnetje uit een nog
ongeschreven kromdicht.
Wij hadden de toss gewonnen en mochten,
na het zoeken van de speellokatie van onze voorkeur, de eerste boule
dus werpen. Dat deed vriend Jan dan ook, maar dat laatste wel wat al
te letterlijk. Nadat we over en weer onze wensen voor een prettige
partij hadden uitgewisseld, speelde vriend Jan de eerste bal nog vóór
het but was uitgeworpen en vroeg mij toen dwaas het but erbij te
werpen. Onze tegenspelers waren het hier niet mee eens. We riepen in
al onze onschuld de arbiter erbij, hoe dit probleem nu op te lossen.
Die vond dat het but niet volgens de regels was uitgeworpen en dat
het daarom alsnog moest worden gedaan. Nog voor dat te doen maakte
mijn vriend Jan toen eerst nog een paar gaatjes dicht en nam terloops
zijn bal weer mee.
'Je lijkt op een verstrooide professor'
zei ik hem. 'Professor en verstrooid zijn, gaat niet samen,' kreeg ik
als antwoord. 'Je moet eerst professor zijn en als je dood en gecremeerd bent
kun je eerst verstrooid geraken.' Blijkbaar werden bij
vriend Jan wat klepeltjes en klokken door elkaar gehusseld. Dat
overkomt mij trouwens ook nogal eens. Als ik beter zou kunnen
plaatsen, schiet ik domweg en soms andersom. Ook over regels van
tactiek moet ik nog zoveel leren. Maar van veel leren kun je dus
verstrooid geraken of moet ik dan eerst professor in de
petanque-sport worden..?
© Piet/er Bult