Clochard voor één nacht

Terug naar Verhalen
Terug naar Nederlands werk
Home


Uit de bundel 'Petanque op klompen':

Clochard voor één nacht...
 
Het was nog vroeg in de avond. Een avond onder een brede brug aan de rand van een voorstadje van Marseille. Samen met mijn 'vriendin voor één nacht', vlijde ik mij neer op het zachte maar al licht kalende carpetje. We gebruikten elkaars jas als hoofdkussen, maar dan zonder dons. Niet alleen vanwege de brug maar meer omdat het nog net niet donker was, zagen we nog geen sterren boven ons, als romantisch dekbed over een te verwachten zwoele nacht. Feitelijk was het haar voorstel, ons voor één nacht in het leven van clochards te laten meeslepen. 'Je moet alles éénmaal hebben gedaan,' zei ze telkens. Het klonk als een lijfspreuk. Een lijfspreuk of een ergens gelezen wijsheid maar het deed mij denken aan een mantra om zichzelf moed in te spreken.
 
Ze sprak heel veel over de liefde die avond. Haar grote liefde voor petanque, helaas te verstaan. Alleen maar petanque. Niets dan petanque. Ondanks mijn vissen, vogelen en andere aangeleerde verleidelijke invallen kwam ik er eerst na het krieken van de volgende morgen achter dat zij waarachtig slechts één soort liefde bleek te kennen. Het lijkt mij volstrekt onmogelijk om met maar één liefde te kunnen leven, maar zij kon het. Volstrekt monogaam in haar liefde voor petanque.
 
En waar ik al moeite heb met het naar bovenhalen van de kleur haren van mijn eerste vriendinnetje, somde zij als een 'idiot savant' moeiteloos de tussenstanden op van haar eerst gewonnen en ook alle daarop volgende wedstrijden. Op iedere datum die ik noemde wist zij precies waar, met en tegen wie en hoe ze had gespeeld. 'Je zult wel een ongelooflijk uitpuilende prijzenkast hebben,' vroeg ik ver na middernacht, na haar eindeloze liefdesverhalen en naar de nu dus eigenlijk wel bekende weg. Dát bleek helemaal niet het geval.
 
Natuurlijk had ze in haar nog maar halfoude bestaan al veel trofeeën en prijzen gewonnen maar altijd had zij de gewonnen prijs weggegeven, zei ze. En altijd aan een arme sloeber, een bedelaar of in elk geval aan iemand die er uitzag als zodanig. Gelukkig, dacht ik, toch nog iets van een menselijke trek in dit verder zo verboulde wezen.
 
Toen de zon de ochtend wakker kuste, wij onze jassen aantrokken en het al licht kalende carpetje oprolden, nam zij iets uit haar tas en reikte mij haar gevulde hand ten afscheid. Als in een reflex nam ik de crémekleurige enveloppe van haar aan met de sierlijk gouden opdruk: 1ère Prix de Petanque. Van nu af ben ik dus één van hen, een arme sloeber, een bedelaar, clochard voor één nacht. En zij, zij is vooral zichzelf gebleven.
 

© Piet/er Bult